Pancratiusparochie Sloten






Delen:
meld deze pagina op Twitter meld deze pagina op Facebook
Volgen:
link naar de RSS Feed van de laatste nieuwsberichten volg Pancratiusparochie op Twitter volg Pancratiusparochie op Facebook

H. Martinus van Tours (St. Maarten)

gepubliceerd: vrijdag, 1 november 2013
H. Martinus van Tours (St. Maarten)

11 no­vem­ber vieren wij het feest van Martinus van Tours, Frank­rijk; bis­schop; &dag­ger; 397. Sint Maarten, zoals Martinus in onze streken ver­trouwe­lijk wordt genoemd, is in het Westerse Chris­ten­dom één van de meest vereerde heiligen.

Hij moet rond 316 geboren zijn en was afkoms­tig uit de landstreek die door de Romeinen Pannonië werd genoemd. Dat is ongeveer het hui­dige Hongarije. Zijn oplei­ding ont­ving hij in de Ita­li­aanse stad Pavia.

Het verhaal

Een acht­tien­ja­rige Romeinse soldaat is op de terugweg naar zijn garnizoen in de Noord-Franse stad Amiens. Het is bitter koud. Onderweg heeft hij zich in de ogen van zijn medesoldaten belache­lijk gemaakt door geld en voedsel weg te geven aan arme bede­laars. Martinus is te week voor een soldaat. Onder de stadspoort stuiten ze op en kleumende man; hij ziet blauw van de kou en heeft bijna geen hemd aan het lijf. De mili­tai­ren kijken naar hun collega: "Nou, Martinus, wat kun je nu nog verzinnen om te weg geven. Straks heb je zelf geen broek meer aan je kont." Martinus bedenkt zich niet, zwaait zijn warme soldaten­man­tel van de sch­ou­ders, trekt zijn zwaard en met één houw snijdt hij het kost­ba­re kle­ding­stuk doormid­den. De ene helft geeft hij de arme man, de andere helft houdt hij­zelf. "Daar krijg je straks last mee. Die zul je moeten vergoe­den." Omstan­ders wijzen hem na en lachen hem uit: "Moet je die zien!"

Een hel­den­daad. Dit verhaal wordt ver­teld door een mid­del­eeuwer. Mid­del­eeuwers hou­den ervan de diepere bete­ke­nis van een gebeur­te­nis uit te leggen. Hij besluit dus zijn verhaal als volgt. Die nacht had Martinus een droom. Hij zag Christus in de hemel gehuld in zijn halve man­tel. Hij zei tegen de engelen: "Martinus is nog maar geloofs­leer­ling. Maar hij heeft begrepen: wat je aan de minste van de mensen doet, doe je aan Mij."

Sinds kort heeft Martinus zich opge­ge­ven als kandidaat voor de nieuwe gods­dienst van het chris­ten­dom. Wat moet zo'n nieuweling doen? Geen regels uit zijn hoofd leren, maar ze in praktijk brengen: bid­den, sober leven en aan lief­da­dig­heid doen. Kort daarna is hij gedoopt. Een christen mag niet doden. Hij laat zijn officier weten dat hij ont­slag neemt uit het leger. Deze hoont: "Je bent zeker te bang voor de veld­slag van morgen?" Ze waren intussen naar Worms aan de Rijn gemarcheerd om daar binnenvallende Franken te bevechten. "Ik zal u laten zien van niet. Zet me morgen maar aan han­den en voeten gebon­den mid­den op het slag­veld." Die morgen wordt er geen slag geleverd; de vijand komt met vredesvoor­stel­len. Martinus' mid­del­eeuwse levensbe­schrij­ver weet hoe dat komt: na­tuur­lijk door Martinus' geest­kracht!

Wij in de 21e eeuw zou­den zoeken naar een na­tuur­lijke ver­kla­ring, en zeggen dat de vijand bang was gewor­den van de over­macht der Romeinen. Maar de gelo­vi­ge mid­del­eeuwer zoekt liever een bovenna­tuur­lijke ver­kla­ring voor de feiten. Laat iemand een glazen flesje vallen met kost­ba­re door Martinus gezegende zalf, dan zegt zijn levensbe­schrij­ver zelf: 'Won­der­lijk genoeg bleef het heel; niet omdat het op stro viel, maar door Martinus' won­der­macht.' Zo redeneer­den ze toen. Ze wil­den in alles de won­der­macht van God en zijn heiligen zien.

Martinus gaat naar huis, zijn ouders bezoeken. Hij hoopt ze over te halen christen te wor­den. Moeder doet het; vader is woe­dend. Die had voor hem een glansrijke carrière gedroomd in het leger. Was zelf nog in het leger. Had zijn zoon niet voor niets naar oorlogsgod Mars genoemd. Martinus vertrekt. Hij heeft een andere vijand te bevechten. Die van de harte­loze Romeinse cultuur die bol­staat van geweld en angst voor wraak­ne­mende goden die niet bestaan maar door cynische pries­ters wor­den vereerd.

Martinus wordt monnik. Hij doet wat hij als geloofs­leer­ling heeft geleerd: bid­den, sober­heid en aan lief­da­dig­heid doen. Leer­lin­gen sluiten zich aan om zijn leven te delen. Hij is een innemende man die het altijd voor de een­vou­dige mensen opneemt. Zij dragen hem op han­den. Als er een bis­schop nodig is in Tours, willen ze Martinus. Maar de omringende bis­schop­pen moeten er niets van hebben: hij stinkt en is niet repre­sen­ta­tief genoeg; geeft te weinig om stijl en decorum. De stem van het volk is sterker.

Bis­schop

Als bis­schop is Martinus een buitenbeentje. Op een feest­dag is hij met zijn die­naar onderweg naar de kerk voor een plech­tige mis. Plots staat er een arme man voor hem. Martinus beduidt zijn die­naar iets te geven. Maar die doet net of hij niets ziet, glipt de kerk binnen en brengt daar alles in gereed­heid. Intussen geeft Martinus zijn bis­schops­man­tel aan de man: "Maak er een goede prijs voor." Hij verstopt zich in de sacristie. "U kunt beginnen", steekt de die­naar zijn hoofd om de hoek. "Niet zolang de bede­laar niet is geholpen." Met een kwaaie kop gaat de die­naar naar de markt, koopt voor een habbekrats een haveloos geval en smijt dat bij de bis­schop naar binnen. Deze trekt het aan en gaat zo voor in de plech­tig­heid.

En dat is precies waarom som­mi­ge meer op stand en status gestelde collega's hem niet moeten. Zoiets doe je niet. Zij resi­de­ren graag in hun paleis en laten zich bij Romeinse over­heidsbe­ambten aan tafel noden; hij is on­ver­moei­baar onderweg om bij­ge­lo­vige plat­te­lan­ders te leren op God en naasten­liefde te ver­trouwen, en niet bang te zijn voor druïden en pries­ters van zo­ge­naamde goden die dreigen met straf en wraak. Vaak is een aanra­king al voldoende om mensen zijn wel­daad te laten voelen. Gratis. Tot hun verba­zing hoeven ze er niets voor te betalen.

In Spanje wordt iemand aangeklaagd wegens ketterij; hij brengt mensen op een dwaalspoor. "Hoe meer je lijdt, hoe beter het is", beweert hij. Op de bis­schop­pen­ver­ga­de­ring pleit Martinus voor mild­heid en ver­gif­fe­nis: "We moeten beeld zijn van Jezus in het evan­ge­lie." Maar fana­tieke collega's spelen het tot bij de keizer: "De ketter bedreigt de een­heid." De keizer brengt de ketter ter dood. Martinus walgt ervan. In de res­te­rende zes­tien jaar van zijn leven - aldus zijn levensbe­schrij­ver - is hij nooit meer naar een bis­schop­pen­con­fe­ren­tie toe­ge­gaan.

Tijdens een rondreis door zijn gebied wordt hij getroffen door een har­taanval. Hij is eenen­tach­tig. Zijn einde is nabij en hij roept zijn monniken bij elkaar om hun zijn laatste wens mee te delen: trouw te blijven aan de naasten­liefde van Christus en het evan­ge­lie. De omstan­ders jammeren: "Vader, we kunnen nog niet zon­der u." Hoezeer de bis­schop ook verlangt te sterven, hij ver­zucht: "God, als U mij nog nodig hebt, non recuso laborem, ik ga het karwei niet uit de weg." Het hoefde niet meer.

Alleen al in Frank­rijk zijn er meer dan drie­dui­zend plaatsen die naar Sint Maarten genoemd zijn. In Neder­land zijn onder andere aan hem gewijde kerken in Utrecht (dom­kerk), Gro­nin­gen (Martinitoren), Zalt­bom­mel, Venlo en na­tuur­lijk Voor­burg. Het kerkje waarin men des­tijds zijn halve man­tel ('cappa') als een kost­baar aan­denken bewaarde, heette dan ook 'capella': daar komt ons woord kapel vandaan. En de gees­te­lij­ke die er dienst deed, heette kape­laan. Het stads­wa­pen van Utrecht, halfwit - halfrood, stelt de halve rode man­tel van Sint Maarten voor.

 

 

 

bron: www.heiligen.net / pater Dries van den Akker sj