H. Martinus van Tours (St. Maarten)

11 november vieren wij het feest van Martinus van Tours, Frankrijk; bisschop; † 397. Sint Maarten, zoals Martinus in onze streken vertrouwelijk wordt genoemd, is in het Westerse Christendom één van de meest vereerde heiligen.
Hij moet rond 316 geboren zijn en was afkomstig uit de landstreek die door de Romeinen Pannonië werd genoemd. Dat is ongeveer het huidige Hongarije. Zijn opleiding ontving hij in de Italiaanse stad Pavia.
Het verhaal
Een achttienjarige Romeinse soldaat is op de terugweg naar zijn garnizoen in de Noord-Franse stad Amiens. Het is bitter koud. Onderweg heeft hij zich in de ogen van zijn medesoldaten belachelijk gemaakt door geld en voedsel weg te geven aan arme bedelaars. Martinus is te week voor een soldaat. Onder de stadspoort stuiten ze op en kleumende man; hij ziet blauw van de kou en heeft bijna geen hemd aan het lijf. De militairen kijken naar hun collega: "Nou, Martinus, wat kun je nu nog verzinnen om te weg geven. Straks heb je zelf geen broek meer aan je kont." Martinus bedenkt zich niet, zwaait zijn warme soldatenmantel van de schouders, trekt zijn zwaard en met één houw snijdt hij het kostbare kledingstuk doormidden. De ene helft geeft hij de arme man, de andere helft houdt hijzelf. "Daar krijg je straks last mee. Die zul je moeten vergoeden." Omstanders wijzen hem na en lachen hem uit: "Moet je die zien!"
Een heldendaad. Dit verhaal wordt verteld door een middeleeuwer. Middeleeuwers houden ervan de diepere betekenis van een gebeurtenis uit te leggen. Hij besluit dus zijn verhaal als volgt. Die nacht had Martinus een droom. Hij zag Christus in de hemel gehuld in zijn halve mantel. Hij zei tegen de engelen: "Martinus is nog maar geloofsleerling. Maar hij heeft begrepen: wat je aan de minste van de mensen doet, doe je aan Mij."
Sinds kort heeft Martinus zich opgegeven als kandidaat voor de nieuwe godsdienst van het christendom. Wat moet zo'n nieuweling doen? Geen regels uit zijn hoofd leren, maar ze in praktijk brengen: bidden, sober leven en aan liefdadigheid doen. Kort daarna is hij gedoopt. Een christen mag niet doden. Hij laat zijn officier weten dat hij ontslag neemt uit het leger. Deze hoont: "Je bent zeker te bang voor de veldslag van morgen?" Ze waren intussen naar Worms aan de Rijn gemarcheerd om daar binnenvallende Franken te bevechten. "Ik zal u laten zien van niet. Zet me morgen maar aan handen en voeten gebonden midden op het slagveld." Die morgen wordt er geen slag geleverd; de vijand komt met vredesvoorstellen. Martinus' middeleeuwse levensbeschrijver weet hoe dat komt: natuurlijk door Martinus' geestkracht!
Wij in de 21e eeuw zouden zoeken naar een natuurlijke verklaring, en zeggen dat de vijand bang was geworden van de overmacht der Romeinen. Maar de gelovige middeleeuwer zoekt liever een bovennatuurlijke verklaring voor de feiten. Laat iemand een glazen flesje vallen met kostbare door Martinus gezegende zalf, dan zegt zijn levensbeschrijver zelf: 'Wonderlijk genoeg bleef het heel; niet omdat het op stro viel, maar door Martinus' wondermacht.' Zo redeneerden ze toen. Ze wilden in alles de wondermacht van God en zijn heiligen zien.
Martinus gaat naar huis, zijn ouders bezoeken. Hij hoopt ze over te halen christen te worden. Moeder doet het; vader is woedend. Die had voor hem een glansrijke carrière gedroomd in het leger. Was zelf nog in het leger. Had zijn zoon niet voor niets naar oorlogsgod Mars genoemd. Martinus vertrekt. Hij heeft een andere vijand te bevechten. Die van de harteloze Romeinse cultuur die bolstaat van geweld en angst voor wraaknemende goden die niet bestaan maar door cynische priesters worden vereerd.
Martinus wordt monnik. Hij doet wat hij als geloofsleerling heeft geleerd: bidden, soberheid en aan liefdadigheid doen. Leerlingen sluiten zich aan om zijn leven te delen. Hij is een innemende man die het altijd voor de eenvoudige mensen opneemt. Zij dragen hem op handen. Als er een bisschop nodig is in Tours, willen ze Martinus. Maar de omringende bisschoppen moeten er niets van hebben: hij stinkt en is niet representatief genoeg; geeft te weinig om stijl en decorum. De stem van het volk is sterker.
Bisschop
Als bisschop is Martinus een buitenbeentje. Op een feestdag is hij met zijn dienaar onderweg naar de kerk voor een plechtige mis. Plots staat er een arme man voor hem. Martinus beduidt zijn dienaar iets te geven. Maar die doet net of hij niets ziet, glipt de kerk binnen en brengt daar alles in gereedheid. Intussen geeft Martinus zijn bisschopsmantel aan de man: "Maak er een goede prijs voor." Hij verstopt zich in de sacristie. "U kunt beginnen", steekt de dienaar zijn hoofd om de hoek. "Niet zolang de bedelaar niet is geholpen." Met een kwaaie kop gaat de dienaar naar de markt, koopt voor een habbekrats een haveloos geval en smijt dat bij de bisschop naar binnen. Deze trekt het aan en gaat zo voor in de plechtigheid.
En dat is precies waarom sommige meer op stand en status gestelde collega's hem niet moeten. Zoiets doe je niet. Zij resideren graag in hun paleis en laten zich bij Romeinse overheidsbeambten aan tafel noden; hij is onvermoeibaar onderweg om bijgelovige plattelanders te leren op God en naastenliefde te vertrouwen, en niet bang te zijn voor druïden en priesters van zogenaamde goden die dreigen met straf en wraak. Vaak is een aanraking al voldoende om mensen zijn weldaad te laten voelen. Gratis. Tot hun verbazing hoeven ze er niets voor te betalen.
In Spanje wordt iemand aangeklaagd wegens ketterij; hij brengt mensen op een dwaalspoor. "Hoe meer je lijdt, hoe beter het is", beweert hij. Op de bisschoppenvergadering pleit Martinus voor mildheid en vergiffenis: "We moeten beeld zijn van Jezus in het evangelie." Maar fanatieke collega's spelen het tot bij de keizer: "De ketter bedreigt de eenheid." De keizer brengt de ketter ter dood. Martinus walgt ervan. In de resterende zestien jaar van zijn leven - aldus zijn levensbeschrijver - is hij nooit meer naar een bisschoppenconferentie toegegaan.
Tijdens een rondreis door zijn gebied wordt hij getroffen door een hartaanval. Hij is eenentachtig. Zijn einde is nabij en hij roept zijn monniken bij elkaar om hun zijn laatste wens mee te delen: trouw te blijven aan de naastenliefde van Christus en het evangelie. De omstanders jammeren: "Vader, we kunnen nog niet zonder u." Hoezeer de bisschop ook verlangt te sterven, hij verzucht: "God, als U mij nog nodig hebt, non recuso laborem, ik ga het karwei niet uit de weg." Het hoefde niet meer.
Alleen al in Frankrijk zijn er meer dan drieduizend plaatsen die naar Sint Maarten genoemd zijn. In Nederland zijn onder andere aan hem gewijde kerken in Utrecht (domkerk), Groningen (Martinitoren), Zaltbommel, Venlo en natuurlijk Voorburg. Het kerkje waarin men destijds zijn halve mantel ('cappa') als een kostbaar aandenken bewaarde, heette dan ook 'capella': daar komt ons woord kapel vandaan. En de geestelijke die er dienst deed, heette kapelaan. Het stadswapen van Utrecht, halfwit - halfrood, stelt de halve rode mantel van Sint Maarten voor.
bron: www.heiligen.net / pater Dries van den Akker sj