In zijn vastenboodschap van dit jaar roept paus Franciscus christenen van over de hele wereld op tot een gebedsdag op 13 en 14 maart ter ondersteuning van het werken aan en de aandacht voor het thema dat de paus voor deze veertigdagentijd aandraagt: "Het overwinnen van de onverschilligheid"."> In zijn vastenboodschap van dit jaar roept paus Franciscus christenen van over de hele wereld op tot een gebedsdag op 13 en 14 maart ter ondersteuning van het werken aan en de aandacht voor het thema dat de paus voor deze veertigdagentijd aandraagt: "Het overwinnen van de onverschilligheid"." /> Pancratiusparochie Sloten - Nieuws

Pancratiusparochie Sloten






Delen:
meld deze pagina op Twitter meld deze pagina op Facebook
Volgen:
link naar de RSS Feed van de laatste nieuwsberichten volg Pancratiusparochie op Twitter volg Pancratiusparochie op Facebook

De vastenboodschap van paus Franciscus

ingaan tegen een

gepubliceerd: woensdag, 11 maart 2015
De vastenboodschap van paus Franciscus

In zijn vasten­bood­schap van dit jaar roept paus Fran­cis­cus chris­te­nen van over de hele wereld op tot een gebeds­dag op 13 en 14 maart ter onder­steu­ning van het werken aan en de aan­dacht voor het thema dat de paus voor deze veer­tig­da­gen­tijd aandraagt: "Het over­win­nen van de onver­schil­lig­heid".

De paus schrijft let­ter­lijk: "Het is mijn vurige wens dat al de plaatsen waar de Kerk te­gen­woor­dig is, in het bij­zon­der onze pa­ro­chies en onze geloofs­ge­meen­schappen, eilan­den van barm­har­tig­heid mogen wor­den in een zee van onver­schil­lig­heid".

De paus beveelt nog ver­dere stappen aan om dit thema te concretiseren: aan­dacht voor de caritas, in tast­ba­re tekens uitdrukken dat we allen deel uitmaken van de ene mensen­fa­mi­lie,  en een oproep tot omme­keer: "De noden en het lij­den van mijn mede­mensen, de allerarmsten en noodlijden­den, brengen mij tot het bewust­zijn  van de onzeker­he­den in mijn eigen leven, mijn af­han­ke­lijk­heid van God en van mijn zusters en broe­ders...:

Dat zijn stappen die ingaan tegen een "geglobaliseerde onver­schil­lig­heid", aldus de paus.

 

Hier­on­der treft u de volle­dige tekst van de vasten­bood­schap aan:

 

Dier­ba­re broe­ders en zusters,

De Vasten is voor de Kerk, de ge­meen­schappen en elke gelo­vi­ge een tijd van vernieu­wing. Maar vooral een “tijd van genade” (2 Kor. 6, 2). God vraagt ons niets dat Hij ons vooraf niet heeft gegeven: “Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad” (1 Joh. 4,19). We laten Hem niet on­ver­schil­lig. Hij draagt ieder van ons in Zijn hart, kent ons bij onze naam, draagt zorg voor ons en gaat naar ons op zoek als wij Hem in de steek laten. Ieder van ons belangt Hem aan; Zijn liefde belet Hem on­ver­schil­lig te zijn voor wat ons over­komt. Maar wanneer het ons goed gaat en wij ons niet generen, gebeurt het dat wij vergeten aan de anderen te denken (wat God de Vader nooit doet), geen in­te­res­se meer hebben voor hun problemen, hun leed en het onrecht dat hen treft … Dan vervalt ons hart in onver­schil­lig­heid: wanneer het mij betrekke­lijk goed gaat en alles lukt, vergeet ik degenen met wie het niet goed gaat. Deze egoïstische, on­ver­schil­lige hou­ding heeft vandaag een we­reld­wijde dimensie gekregen, zodat wij kunnen spreken over een mondialise­ring van de onver­schil­lig­heid. Het gaat om een onbehagen waaraan wij als christen het hoofd moeten bie­den.

Wanneer Gods volk zich tot Zijn liefde bekeert, vindt het de ant­woor­den op deze vragen die de ge­schie­de­nis voort­du­rend stelt. Één van de dringendste uit­dagingen waarbij ik in deze bood­schap zou willen stil­staan, is die van de mondialise­ring van de onver­schil­lig­heid.

Onver­schil­lig­heid tegen­over zijn naaste en tegen­over God is zelfs voor ons, chris­te­nen, een reële beko­ring. Daarom is het nodig dat wij in elke Vasten­tijd de roep van de profeten horen die de stem verheffen en ons wakker maken.

God is niet on­ver­schil­lig voor de wereld, maar bemint haar zodanig dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft voor het heil van elke mens. Door de menswor­ding, het aardse leven, de dood en de ver­rij­ze­nis van Gods Zoon, staat de deur tussen God en de mens, tussen hemel en aarde, de­fi­ni­tief open. En de Kerk is als de hand die deze deur openhoudt dank zij de ver­kon­di­ging van het woord, de vie­ring van de sacra­menten, het geloofs­ge­tui­ge­nis dat in de liefde werk­zaam is. Nochtans is de wereld geneigd zich af te sluiten en deze deur te sluiten waarlangs God de wereld binnen­komt en de wereld in Hem. Aldus moet de hand, die de Kerk is, nooit ver­won­derd zijn dat zij afgewezen, verp­let­terd en gekwetst wordt.

Daarom heeft het volk van God vernieu­wing nodig, om niet on­ver­schil­lig te wor­den en zich af te sluiten. Ik zou drie pistes willen voor­stel­len om over deze vernieu­wing na te denken.

Gods liefde die de dode­lijke afgesloten­heid doorbreekt – wat onver­schil­lig­heid is, wordt ons door de Kerk aangebo­den in haar on­der­richt en vooral in haar ge­tui­ge­nis. Toch kan men maar getuigen van wat men eerst ervaren heeft. Een Christen is degene die toelaat dat God hem met Zijn goed­heid en barm­har­tig­heid bekleedt, hem met Christus bekleedt, om zoals Hij te wor­den, die­naar van God en van de mensen. De liturgie van Witte Donder­dag, met de ritus van de voet­was­sing, herinnert ons daar sterk aan. Petrus wou niet dat Jezus hem de voeten waste, maar daarna heeft hij begrepen dat Jezus niet alleen een voor­beeld wil zijn van de manier waarop wij elkaar de voeten moeten wassen. Deze dienst kan slechts betoond wor­den door wie zijn voeten eerst door Christus heeft laten wassen. Alleen zo iemand heeft deel aan Hem (Joh. 13, 8) en kan zo ook dienst­baar zijn aan de mens.

De Vasten is een guns­tige tijd om ons door Christus te laten dienen en zo ook dienst­baar te leren zijn zoals Hij. Dat gebeurt wanneer wij Gods woord be­luis­te­ren en de sacra­menten ont­van­gen, vooral de Eucha­ris­tie. In haar wor­den wij wat wij ont­van­gen: het Lichaam van Christus. Dank zij dat Lichaam, vindt deze onver­schil­lig­heid, die in ons hart zo dikwijls de macht lijkt te grijpen, geen plaats meer in ons. Omdat degenen die van Christus zijn, tot het ene Lichaam van Christus behoren en daarin niemand on­ver­schil­lig is voor de andere. “Wanneer één lid lijdt, delen alle ledematen in het lij­den; wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde” (1 Kor. 12, 26).

De Kerk is een communio sanctorum omdat de heiligen er deel aan nemen, maar ook omdat zij een ge­meen­schap is van het heilige: Gods liefde die ons in Christus geopen­baard werd en ook alle God­de­lijke gaven. Daarbij hoort ook het ant­woord van allen die zich door zo een liefde laten raken. In deze ge­meen­schap van de heiligen en in deze deelname aan het heilige, heeft niemand iets voor zich en wat hij heeft, is voor ie­der­een. En omdat wij in God verbon­den zijn, kunnen wij iets doen zowel voor degenen die veraf zijn als voor degenen die wij uit eigen kracht nooit zou­den bereiken, omdat wij met en voor hen tot God bid­den, opdat wij ons allen samen voor Zijn heils­werk zou­den openstellen.

Het is nood­za­ke­lijk heel de leer van de uni­ver­se­le Kerk om te zetten in het concrete leven van de pa­ro­chies en christen­ge­meen­schappen. Slaagt men erin in deze Ker­ke­lijke reali­teit de erva­ring op te doen tot één enkel lichaam te behoren? Een lichaam dat al wat God verlangt te geven, zowel ont­vangt als deelt? Een lichaam dat zijn zwakste, armste en kleinste leden kent en er zorg voor draagt? Of verschuilen wij ons in een uni­ver­se­le liefde die zich inzet voor een verre wereld maar de Lazarus vergeet die aan onze eigen gesloten deur zit  ?

Om te ont­van­gen wat God ons geeft en het ten volle vrucht te laten dragen, dient men de grenzen van de zicht­ba­re Kerk in twee rich­tingen te overschrij­den.

Ener­zijds, door ons in gebed te verenigen met de Kerk in de hemel. Wanneer de Kerk op aarde bidt, komt een ge­meen­schap van weder­zijdse dienst­baar­heid en wel­zijn tot stand tot in Gods aanwe­zig­heid. Met de heiligen die hun vol­heid in God gevon­den hebben, maken wij deel uit van deze ge­meen­schap waarin de onver­schil­lig­heid door de liefde overwonnen is. De Kerk van de hemel is niet triomferend omdat zij het leed van de wereld de rug heeft toe­ge­keerd en zich op haar eentje verblijdt. In tegen­deel, de heiligen kunnen reeds schouwen en genieten door het feit dat zij door Jezus’ dood en ver­rij­ze­nis, onver­schil­lig­heid, vers­te­ning van het hart en haat de­fi­ni­tief overwonnen hebben. Zolang deze over­win­ning van de liefde niet de hele wereld door­dringt, gaan de heiligen nog met ons, pelgrims, op weg. De heilige Theresia van Lisieux, Kerklerares, overtuigd dat de vreugde in de hemel door de over­win­ning van de ge­krui­sig­de liefde, niet volle­dig is zolang één enkele mens op aarde lijdt en zucht, schreef: “Ik ver­trouw erop niet werkloos te zijn in de hemel, het is mijn verlangen nog voor de Kerk en de zielen te werken”.

Ook wij hebben deel aan de ver­diensten en vreugde van de heiligen en zij aan onze strijd en verlangen naar vrede en ver­zoe­ning. Het geluk dat zij genieten door de over­win­ning van de verrezen Christus geeft ons de kracht om zo veel vormen van onver­schil­lig­heid en vers­te­ning des harten te overstijgen.

Ander­zijds is elke christen­ge­meen­schap ge­roe­pen de drempel te overschrij­den die haar in relatie brengt met de samen­le­ving die haar omringt, met de armen en zij die veraf zijn. De Kerk is van nature missio­nair en niet op zich­zelf teruggeplooid, maar naar alle mensen gezon­den.

Deze zen­ding is het gedul­dige ge­tui­ge­nis van wie heel de mensenreali­teit en elke mens in het bij­zon­der tot bij de Vader wil brengen. Zending is datgene waarover de liefde niet kan zwijgen. De Kerk volgt Jezus Christus op de weg die haar naar elke mens leidt, tot aan de uit­ein­den der aarde.     Zo kunnen wij in onze naaste de broe­der en zuster zien voor wie Christus gestorven en verrezen is. Al wat wij ont­van­gen hebben, hebben wij ook voor hen ont­van­gen. En zo ook, wat deze broe­ders bezitten is een gave voor de Kerk en de hele mens­heid.

Dier­ba­re broe­ders en zusters, ik verlang zo dat de plaatsen waar de Kerk zich mani­fes­teert, vooral onze pa­ro­chies en ge­meen­schappen, eilan­den van barm­har­tig­heid wor­den mid­den in de zee van onver­schil­lig­heid!

Ook als individu zijn wij dikwijls geneigd on­ver­schil­lig te zijn voor andermans leed. Wij zijn verza­digd van ontstellend nieuws en beel­den die ons over het leed van mensen ver­tellen en wij voelen tege­lijk heel ons on­ver­mo­gen er iets aan te doen. Wat te doen om ons door deze spiraal van angst en onmacht niet te laten opslorpen?

Vooreerst, kunnen wij in de ge­meen­schap van de Kerk op aarde en in de hemel bid­den. Verwaar­lozen wij de kracht van het gebed van zo veel mensen niet! Het ini­tia­tief “24 Uren voor de Heer”, dat naar ik hoop, in heel de Kerk, ook op dio­ce­saan vlak, op 13 en 14 maart zal plaats­vin­den, wil deze nood­zaak van het gebed tonen.

Ver­vol­gens kunnen wij helpen door gebaren van naasten­liefde, zowel naar hen die dichtbij zijn als naar hen die ver zijn, dank zij de vele lief­da­dig­heidsin­stel­lingen van de Kerk. De Vasten is een guns­tige tijd om deze belang­stel­ling voor de andere te tonen door een teken, al is het klein maar concreet, van onze deelname aan ons gemeen­schap­pe­lijk mens zijn.

Het leed van de andere is tenslotte een oproep tot beke­ring omdat de nood van de broe­der mij herinnert aan de broos­heid van mijn leven, van mijn af­han­ke­lijk­heid van God en mijn broe­ders. Als wij nederig Gods genade vragen en de grenzen van onze moge­lijk­he­den aan­vaar­den, dan zullen wij ver­trouwen hebben in de onein­dige moge­lijk­he­den die Gods liefde voorra­dig heeft. En wij zullen kunnen weerstaan aan de beko­ring van de duivel die ons doet geloven dat wij ons en de wereld op ons eentje kunnen red­den.

Om de onver­schil­lig­heid en onze aan­spraak op almacht te overstijgen, zou ik ie­der­een willen vragen deze Vasten­tijd te beleven als een weg om het hart te vormen, zoals Bene­dic­tus XVI zei. Een barm­har­tig hart hebben, betekent niet een zwak hart. Wie barm­har­tig wil zijn, heeft een sterk, stevig hart nodig, gesloten voor de ver­lei­der maar open voor God. Een hart dat zich van de Geest laat door­drin­gen en op de wegen van de liefde laat dragen die naar onze broe­ders en zusters lei­den. Eigen­lijk een arm hart, dat zijn eigen armoede kent en zich voor de andere inzet.

Daarom, dier­ba­re broe­ders en zusters, wens ik in deze Vasten met u tot Christus te bid­den: “Fac cor nostrum secundum cor tuum”: “Maak ons hart gelijk­vormig aan het Uwe”.  Dan zullen wij een sterk en barm­har­tig hart hebben, waak­zaam en edel­moe­dig, dat zich niet laat opsluiten in zich­zelf en niet in de valstrik loopt van de mondialise­ring van de onver­schil­lig­heid.

Met deze wens, verzeker ik u van mijn gebed opdat elke gelo­vi­ge en elke Kerk­ge­meen­schap de weg van de Vasten met vrucht zou gaan en ik vraag u voor mij te bid­den. De Heer zegene u en de Maagd Maria beware u.

 

Paus Fran­cis­cus